Kosten

vgesw foto228
Lemmer, de Lemster Rien. Rechtsachter de werf van De Boer, links nog net zichtbaar mastenmaker De Vries en daarachter de zeilmakerij. Hier zouden nog meer toeleveringsbedrijven komen zoals de smederij van Van den Berg en Fa. de Roos. Dorleijn (1996) Van gaand en staand want V p. 228

Eind negentiende/begin twintigste eeuw worden schepen gewoon in Nederland gebouwd. Later in de twintigste eeuw verschuift dat eerst naar Oost-Europa en daarna naar het Verre Oosten. De verschuiving is afhankelijk van de verhouding tussen arbeidskosten en materiaalkosten. Nemen de arbeidskosten toe, dan gaat het werk naar de lage lonen landen. Begin twintigste eeuw zijn de lonen in Nederland laag ten opzicht van de materiaalkosten. Voor onze tjalk zijn de loonkosten een derde van het totaal en de materiaalkosten (ijzer en hout) de helft. Waar de rest uit bestaat? Lees verder.

De kostenverdeling voor het bouwen van de tjalk Albertha. De helft van de kosten gaat in materiaal (ijzer en hout) zitten, een derde van de kosten zijn arbeidskosten voor het verwerken van dat hout en ijzer.
De kostenverdeling voor het bouwen van de tjalk Albertha. De helft van de kosten gaat in materiaal (ijzer en hout) zitten, een derde van de kosten zijn arbeidskosten voor het verwerken van dat hout en ijzer.

De gebroeders De Boer hielden een gedetailleerde kostenverantwoording bij, met de hand geschreven in schoolschriftjes, gesplitst in arbeidskosten voor het hout- en ijzerwerk, inkoop van materiaal, zowel ijzer als hout, en uitbestedingen aan de smid, koperslager en schilder, maar ook de inkoop van een pomp, zwaarden, de buikdenning en de braadspil. Zo kosten de zwaarden ‘in ‘t geheel’ f 60,-.
Daarnaast natuurlijk de ‘diversen’, kleine materialen, schroeven, 270 kilo klinknagels van verschillende afmetingen, kolen voor het heet stoken van de nagels en verzekering.
De gedetailleerde lijst met al het gebruikte ijzer beslaat drie blaadjes in weer een ander schoolschrift. In totaal is iets minder dan 14 ton ijzer gebruikt inclusief 500 kilo afval tegen een kiloprijs van 7,04 cent.
Het werfpersoneel werkt 6841 uur aan het schip (570 mandagen van 12 uur). De uurlonen zijn natuurlijk niet te vergelijken met vandaag de dag. Een geschoolde arbeider verdient 15 cent per uur. Het houtwerk wordt door geschoold personeel uitgevoerd. Bij het ijzerwerk zijn er verschillen in de arbeiders. Het lager gekwalificeerd personeel, zoals de nageljongens verdient 5,5 cent per uur, de uurlonen van de arbeiders lopen van 8 tot 15 cent. Kinderarbeid is er nog volop. Zoals uit de Volkstelling van 1899 blijkt werken er in totaal 8 scheepsbouwers (waarvan 2 vrouwen) in Lemsterland met 54 arbeiders in de scheepsbouw. Tien van de arbeiders zijn jonger dan zestien jaar.
Wisman en de werf komen een prijs van f 2450,- overeen waarbij de werf ook het oude schip inneemt. Uit het kostenoverzicht blijkt een kostprijs van f 2540,365. Het oude schip brengt uiteindelijk f 840,- op zodat er een bruto winst van f 760,- wordt gemaakt, ongeveer 30 % van de kostprijs.
Het schip is nu wel gereed, maar nog niet getuigd. Lemmer heeft verschillende toeleveringsbedrijven voor de scheepsbouw zoals mastenmaker De Vries en zeilmakerij De Vries en verschillende smeden. De kosten van de rondhouten en de zeilen komen niet in de boeken van de werf voor, dus ze leveren waarschijnlijk direct aan schipper Wisman.