Bestek

Werf van De Boer in Lemmer met wat lijkt een klipper in afbouw. Tussen 1903 en 1914 bouwde de werf 14 klippers en 2 klipperaken. Collectie F. Jansen
Werf van De Boer in Lemmer met wat lijkt een klipper in afbouw. Tussen 1903 en 1914 bouwde de werf 14 klippers en 2 klipperaken. Collectie F. Jansen

In het archief van het Fries Scheepvaartmuseum in Sneek bevindt zich een deel van de administratie van de werf van de Gebroeders De Boer, beginnend in 1902. In die documenten vond ik een verscheidenheid aan aantekeningen die betrekking hebben op ons schip. Dat alles is een mooi voorbeeld van wat er komt kijken bij het bouwen van een dergelijke tjalk en wat je kunt leren uit de archieven. Helaas zijn er geen foto’s boven water gekomen van het schip in originele staat.

In een aantal schriften en op losse vellen zijn bestekken, berekeningen, materiaallijsten, werkurenstaten en tekeningetjes gemaakt. Het is sprokkelen, maar dan is er toch een redelijk compleet plaatje te maken, dat loopt van het eerste schetsmatige bestek, met de schatting van de bouwkosten en de verkoopprijs, tot een overzicht van de gemaakte kosten en de berekening van de winst op het schip. Hieronder een overzicht van de gevonden informatie.

Bestek
Een eerste bestek bevat de ruwe specificatie en besomming opgetekend in 1902 voor de opdracht en de prijsafspraak. Het gaat om ‘een tjalkje lang 66 voet bij 14 voet met een holte van 4 3/4 voet’. De diktes van de platen worden opgegeven (zie verder) en de spanten, die 1 3/4 duim moeten zijn met een afstand van ‘rug tot rug’ van 0,30 (meter). Het roer is van 3 duims grenen, de zwaarden van 2 1/2 duims eiken, buikdenning 1 1/2 duims grenen en de luiken van 1 1/4 duims vuren. Het geheel wordt op basis van een aantal kengetallen (o.a. het aantal vierkante meters ijzer) besomt op een verkoopprijs van 3150 gulden. Overeengekomen wordt een prijs van 2450 gulden ‘en het oude vaartuig met mast, wicht, roer, zwaarden, boegspriet, spil, zwaardslooper met blokken want, trap enz.’.

Het gedetailleerde bestek van de Albertha
Het gedetailleerde bestek van de Albertha

Later wordt een gedetailleerd bestek opgesteld en een materiaallijst met daarin gespecificeerd wat er nodig is aan ijzer en hout en waarvoor het gebruikt wordt.
Op 17 september 1902 noteert een van de broers De Boer de juiste bestelling van al het materiaal in een schrift: platen van 5, 6 en 7 mm, hoekijzer, halfrond, U- en T-ijzer.
In een andere aantekening wordt de zeeg beschreven. Het verschil in de bovenstrook voor en achter bedraagt 20 centimeter. De zeeg in de bovenstrook is 0,76 wat vertaald wordt naar 1 1/7 cm per voet. De zeeg in het dek is 0,66 ofwel 1 cm per voet. De achterkant van de mast is ‘2,4 deel of 5,49 uit voorlood, zwaarden 2,75 deel of 6,79’. Hoe dat in de praktijk werd gerealiseerd ontgaat mij.

Details
Helaas zit er geen bouwtekening bij maar het gedetailleerde bestek geeft een aantal aanknopingspunten voor het uiterlijk van het schip. Het vraagt wel kennis van de klassieke scheepsbouw en wat fantasie om uit de termen te komen zeker omdat sommige termen fonetisch of half-Fries zijn beschreven. Daarnaast speelt de maatvoering natuurlijk een rol. Zo wordt er gerekend met voeten (waarschijnlijk de Friese voet van 28,4 cm), duimen (opgetekend als dm, niet te verwarren met decimeter en waarvan niet duidelijk is of er 11 of 12 in de voet gaan en of het Friese of Amsterdamse duimen zijn), ‘streep’ (millimeter) maar ook meter.
De afmetingen van het schip (lengte, breedte en holte) zijn in voeten maar de afmetingen van bijvoorbeeld de roef wordt in meters gegeven. Alle maten worden door elkaar gebruikt.

In het bestek worden nogmaals de dikten van de verschillende gangen gegeven: vlak en kimmen 7 streep, verder 6 streep, dekken 5 streep, schudden (schotten) en roef 4 streep, welling (berghout) 10 streep en breed 0,18 (cm). Daarnaast de maten van de spanten (1 3/4 duim wijdt 0,30 cm) en de sporen (0,13 dik 6 1/4 streep). Vervolgens worden de constructiedetails gegeven zoals de plaats van de spanten (er wordt ook nog een spantenlijst gemaakt) en de plaats van de mast en de zwaarden respectievelijk de ‘mast 0,007 achter (spant) No. 14, (de) voorkant No. 13 in ‘t dek (en de) Zwaarden 0,115 achter (spant) No. 18.
De plaats van de stuurplank en het schootoog staan gegeven, momenteel niet meer aanwezig omdat het achterdek verwijderd is.
De den is 20 cm hoog, het voorschot (‘waterlist’) is hoger, maar beiden lang nog niet zo hoog als de huidige opbouw. Achter de mastkoker, die 30 x 32 cm meet en 76 centimeter boven het dek uitsteekt, is 35 centimeter tot de ‘waterlist’. In die ruimte moet ook de pomp. De knegt komt 51 cm uit het dek met de aantekening dat de opsteller van het bestek denkt dat er dan ‘te weinig ruimte tusschen giek en mast’ is.
Uit het bestek blijkt ook, wat we aan de sporen in het voordek al vermoedden, dat er een braadspil heeft gestaan en dat het schip berentanden heeft gehad (‘Spil lang; kluisborden breed 0,36; mannings [berentanden] 0,08’). Momenteel zijn die sporen weggewerkt achter de betimmering van de kop van het schip en onder een dubbeling van het voordek, die waarschijnlijk voor de oorlog is aangebracht. De dubbeling is namelijk volledig geklonken.

De luiken moeten van drie klampen worden voorzien, de ‘Rombom’ (het handschrift en de gebruikte termen zijn af en toe verwarrend: ruimboom of scheerbalk) is 4 x 5 duim.
Verder worden genoemd de plaats van de bolders, de puttings, de lastringen, spiegelklampen, spuigaten, schalkhaken, tot waar het schip geteerd moet worden en de plaats van de strijkklampen.
Momenteel heeft de Aeolus een mast met contragewicht maar in het bestek staan de ‘Oogen voor de bok uit dek 0,96’ gespecificeerd, wat op bokkenpoten duidt.

Een schets van de roef van de Albertha bij het gedetailleerde bestek.
Een schets van de roef van de Albertha bij het gedetailleerde bestek.

Roef
Het gedetailleerde bestek bevat ook een beschrijving van de buitenkant van de roef, die 2,35 meter lang moet worden met twee ramen. De plaats en maten van de ‘schuiven’ wordt nauwkeurig opgegeven evenals de maten van de deuren, de lijsten ter aftimmering, dat de ‘schuif’ boven de deuren een ijzeren dekplaat moet hebben en de maat van het schoorsteengat. De opsteller van het bestek vindt dat het gat van 20 cm te groot is. Zowel op de roef als op het achteronder komt een ‘kapje’. Op de roef is het kapje 30 x 35 cm, maar het ‘Kapje in ‘t achterdek is groot 0,26 a 0,35’ (meter) en wordt als ‘te smal’ beoordeeld.

De intimmering van de roef wordt niet alleen beschreven, maar is ook van een schets voorzien.
Aan weerszijden van de schoorsteenmantel (‘haardstee’) zitten twee kasten met daarboven een ovaal raampje. Een van de kasten is een hangkast met doorloop.
De zijkanten van de roef, met twee ramen aan elke kant, zijn ook afgetimmerd met kasten. De roef is relatief hoog, tenminste bij het achterschot, waar de roef ‘hol’ 1,91 meter is. Bij de schoorsteen is dat 1,76 meter. Iedere kast heeft ‘3 borden met boven een laad’.
Er zijn ook twee kooien getimmerd, de grote kooi is ‘gemiddeld wijdt 1,10 lang 1,60’ meter, niet echt een ruim tweepersoons bed. De kleine kooi is 0,80 x 1,40 meter. De kooien zijn 88 cm hoog.
Ook het vooronder is ingetimmerd. Daar zijn zeilkooien gemaakt van 1,65 meter lang. De stuurboord kooi is ‘wijdt gemiddeld 0,70’ meter, de bakboord kooi is 90 centimeter breed. Er is ook een kast en een bank. Om het vooronder in te komen zijn er ‘Twee klossen voor uitstap’.
De gedetailleerde spantenlijst zit ook in het archief, maar het voert te ver daar uitgebreid op in te gaan.

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
A. Wisman Heerenveen het tjalkje Albertha van 66 x 14 x 4 3/4 voet, 48 ton’ waarvoor de opdracht werd gegeven op 25 augustus 1902. A. Wisman Heerenveen het tjalkje Albertha van 66 x 14 x 4 3/4 voet, 48 ton’ waarvoor de opdracht werd gegeven op 25 augustus 1902. Geleverd 13 augustus 1903 aan A.J. Wisman uit Heerenveen.